Kleipijpvondsten uit de Westergouwe
Bas Konijnendijk (03-11-2006)
Inleiding
Tijdens een opgraving aan de Westergouwe in de zomer
van 2006, uitgevoerd door het ADC, zijn een aantal
materiaalcategorieën verzameld, waaronder kleipijpen.
Deze kleipijpen zijn ten bate van het onderzoek door
Golda onderzocht en dit onderzoek is door het ADC in
het eindrapport opgenomen.
Hieronder volgt de vrijwel oorspronkelijke tekst.
De pijpfragmenten, in totaal 593, zijn tijdens de
opgraving onderverdeeld in 100 vondstnummers. Het
aantal pijpfragmenten per vondstnummer varieert sterk:
in veel gevallen is er sprake van een enkel fragment, het
maximum aantal fragmenten bedraagt 68. Bij het
bestuderen van de fragmenten is eerst een overzicht
gemaakt van de pijpen per put, om een eventuele
onderlinge samenhang te kunnen vinden. In vrijwel alle
gevallen is het materiaal afkomstig uit vlak 1 van de
putten. In vlak 2 zijn slechts 12 maal kleipijpen verzameld,
in geringere hoeveelheden dan in vlak 1 het geval is. Uit
het onderzoek is geconcludeerd dat de laag of lagen
waarin zich de fragmenten bevonden, gestort zijn ter
opvulling en ophoging van het onderzochte gebied .[1]
Na de uitwerking van het overzicht zijn de
kleipijpfragmenten gesorteerd op wel of niet geschikt
voor verdere determinatie. Zo zijn een aantal
steelfragmenten en kleine kopfragmenten buiten
beschouwing gelaten omdat zij niet meer determinabel
zijn, door het ontbreken van duidelijke modelspecifieke
eigenschappen.
Vorm
Zelden wordt een complete kleipijp aangetroffen, zodat
voor de datering van kleipijpen gebruik wordt gemaakt
van een systeem dat gebaseerd is op de
vormontwikkeling van de pijpenkop, het voornaamste
onderdeel van de pijp. In dit systeem zijn vijf basistypen
herkenbaar [2] :
De eerste drie vormen zijn het gevolg van een lineaire
vormontwikkeling, terwijl de kromkop en de rondbodem
zijn ontstaan naast de ovale kop, als
assortimentsuitbreiding.
Tussen de fragmenten die zijn aangetroffen op de
Westergouwe zijn alle vormen aanwezig.
1. Dubbelconische kop (1630 - 1695), 2. Trechter kop (1680 - 1730), 3. Ovale
kop (1730 - 1960), 4. Kromkop (1730 - 1960), 5. Rondbodem (1740 - 1960)[3]
Determinatie
17e eeuw
In de stortlagen op de Westergouwe is het pijptype uit de
eerste productieperiode ruimschoots aanwezig.
Ongeveer een derde van de verzamelde vondsten stamt
uit de 17e eeuw. Bijna de helft hiervan bestaat uit de
groffe pijp (van mindere kwaliteit). De groffe en
goedkopere pijpen zijn niet voorzien van een
makersmerk en in een enkel geval staan er stippen op de
zijkant (rozen). Deze zeer eenvoudige decoratie diende
waarschijnlijk voor een betere grip tijdens het vasthouden
van de pijpenkop. De andere helft van de koppen is
beter afgewerkt en van een hogere kwaliteit. De koppen
zijn aan de ketelrand volledig geradeerd, het oppervlak
is geglaasd (van een glans voorzien) en op de hiel is een
merkstempel gezet. In alle gevallen verschillen de
merken van elkaar, op een viertal na: TIP met twee
sterren. Dit merk is van 1636 tot 1674 gezet door de
Goudse pijpmaker Thiel Jansz. Proost [4]. De bijbehorende
pijpenkoppen zijn te dateren binnen de periode 1635 -
1645, dit valt goed samen met de periode waarin het
merk is gezet. De overige gemerkte pijpen zijn tussen
1635 en 1690 vervaardigd en wijzen niet op een
bepaalde samenhang van het vondstmateriaal. Een
enkele pijp lijkt qua vorm en merk zelfs uit Amsterdam te
komen, een ander productiecentrum [5]. Al het materiaal is
gerookt, wat in en rond Gouda niet vanzelfsprekend is,
omdat er vanuit dit productiecentrum veel
misbakselmateriaal is gestort.
Dubbelconische modellen van de Westergouwe: links een pijp van groffe
kwaliteit, rechts een van goede kwaliteit.
In het midden een model van
groffe kwaliteit met 7-stippig roosmotief op de zijden.
18e eeuw
Op de overgang van de 17e naar de 18e eeuw ontstaat
het trechtermodel. Van dit model bestaat een aantal
variaties wat te maken heeft met de modelontwikkeling
en het assortiment van een pijpmaker. Ook van dit
model zijn globaal alle varianten op de Westergouwe
aangetroffen. Het beter afgewerkte type , de duurdere
trechterpijp, is echter ondervertegenwoordigd. De
goedkope pijp is meer aanwezig en te verdelen in
ongemerkt en gemerkt. In het geval van de goedkope
trechterpijp staat het makersmerk op de zijkant van de
kop. Verhoudingsgewijs is de gemerkte versie het meest
aangetroffen. Vrijwel alle koppen binnen deze categorie
zijn bijna ovaal van vorm, wat er op duidt dat ze tussen
1730 en 1745 zijn gemaakt. In een aantal gevallen is het
wapenschild van Gouda op de zijkant van de hiel
aanwezig, een bijmerk dat vanaf 1739 is gezet ter
voorkoming van concurrentie door pijpenmakers die
buiten Gouda produceerden [6] .
Drie trechtermodellen van de Westergouwe. De linker modellen zijn van
groffe kwaliteit, zonder en met een zijmerk (AVR). Rechts is van goede
kwaliteit.
Vanaf 1730 ontstaat de ovale pijpenkop en dit model
zal, bezijdens een minder zichtbare vormontwikkeling, de
basisvorm blijven tot de ondergang van de kleipijp
halverwege de 20e eeuw. Het groffe ovale model heeft
behalve de nieuwe, ovale vorm de kenmerken van de
trechterpijp met zijmerk. De verschillende exemplaren
van de Westergouwe tonen aan dat behalve de Goudse
pijpen van dit type ook de vaak nog iets goedkopere
Gorcumse pijpen graag werden gerookt.
Een fors bestanddeel van de pijpfragmenten is ovaal en
van betere kwaliteit. Of deze pijpen van de beste
kwaliteit waren toont de afwezigheid van de letter S
boven het Goudse stadswapen op de zijden van de hiel.
Staat de S er wel, dan betreft het de slechtere kwaliteit.
Beide typen zijn gevonden op de Westergouwe. Ook
deze categorie pijpen toont geen enkele samenhang.
De pijpen zijn gerookt, gemaakt van 1730 tot en met
1790, van slechte of fijne kwaliteit en op een paar
twijfelgevallen na afkomstig uit Gouda. In het geval van
een enkel identiek merk verschilt het model van vorm.
In bescheiden mate zijn kromkoppen en rondbodems
aangetroffen. Deze modellen waren niet standaard,
soms waren ze alleen maar gevormd voor overzeese
export en kwamen het meest in het assortiment voor van
de wat grotere pijpenmakers.
Ovale pijpmodellen van de Westergouwe. Het groffe model (links) is
voorzien van het zijmerk Lampetkan gekroond. De goede modellen,
midden en rechts, zijn verschillend in kwaliteit. De 'slechtere' kwaliteit wordt
aangeduid met een S op de hiel, boven het wapen van Gouda (midden).
Conclusie
Het materiaal van de Westergouwe is in zijn
algemeenheid te duiden als afval van een onbekende
bestemming in grond die is gebruikt voor demping en
terreinverhoging. Naast het feit dat het materiaal op
grond hiervan geen rol speelt bij het onderzoek is ook
binnen de productgroep weinig te vinden dat op basis
van uniforme kenmerken leidt tot conclusies, zij het hele
algemene. Opvallend is wel dat post-18e eeuws
materiaal op een enkel fragment na ontbreekt, wat de
indruk wekt dat de grond omstreeks 1800 is afgevoerd
voor de terreinophoging. Mogelijk is ook dat het afval
rond die tijd ter plaatse is afgedekt door bijvoorbeeld
aanbouw en pas na afbraak van die aanbouw is
afgevoerd.
Het 17e en 18e materiaal is in alle verschijningsvormen
aanwezig, hoewel reliëf-gedecoreerd pijpmateriaal niet
is gevonden, alsook 17e eeuws pre-productiemateriaal.
Beide genoemde groepen zijn echter redelijk zeldzaam
zodat ook hier geen conclusies aan kunnen worden
verbonden.
[1]Schriftelijke melding J. Vanden Borre
[2]Systeem en bijbehorende illustratie zijn van D.H. Duco
[3]Duco 1987, pag. 26 - 27
[4]Duco 2003, pag. 180, merk 815
[5]PKN 1988, pag. 16 - 33
[6]Duco 1987
Literatuur
D.H. Duco, De Nederlandse Kleipijp, Handboek voor dateren en determineren, Leiden
1987
D.H. Duco, Merken en Merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda, Amsterdam 2003
P.K.N., De kleipijp als bodemvondst, Leiden 1988
|
|